Met het heengaan van Fritz Korbach vindt de term ''markant'' weer gretig aftrek in de landelijke ochtendkranten. Trouw en het Algemeen Dagblad wisten met de volgende rake zinsnede de kern misschien wel te raken: ''Als op een coach de typering kleurrijk van toepassing was, dan was het wel op Korbach.'' De gewezen coach, toch zijn gehele trainersloopbaan opererend in de marge, kan op bijzonder veel sympathie rekenen nu het ''Fritz Korbach-effect'' voorgoed uitgewerkt is. Zelf herinner ik me Korbach vooral als de trainer die met het bescheiden De Graafschap in het seizoen 1996-1997 knap als 8e wist te eindigen, met onder anderen de vergeten aanvaller Ali Ibrahim (kent u hem nog? Samba in de Achterhoek!).
Tijdens het lezen van al deze loftuigen realiseer ik me dat Nederland het heeft getroffen op het gebied van ‘markante’ trainers. De term wordt echter te pas en te onpas gebruikt wanneer er ook maar een millimeter van het reguliere wordt afgeweken. De meest elementaire definitie van ‘markant’ uit de Van Dale luidt als volgt: een opvallende figuur. Op het moment dat we deze definitie aannemen komen meer dan een handvol Nederlandse oefenmeesters in aanmerking. Wat te denken van misschien wel de eerste ‘markante’ trainer Rinus Michels. Door zijn norse blik en strakke discipline kon Michels rekenen op bijnamen als ‘De Generaal’ en ‘De Sfinx’. Zijn spontane en verassend toonvaste vertolking van volkszanger Willy Alberti’s ‘Droomland’ tijdens de festiviteiten na de EK winst in ’88 geven echter een milder beeld van de man. Op z’n minst opvallend en hoewel ik Bert van Marwijk stiekem een schitterend doorleefde Dylanesque kopstem toedicht zie ik hem komende zomer na de gewonnen EK-finale niet de microfoon pakken en hetzelfde doen.
Louis van Gaal spreekt voor zich. Ik zal u niet vermoeien met zijn talloze conflicten met de heren van de media, de karatetrap tijdens de Champions Leaugue finale in ‘95 om een vermeende overtreding van de tegenpartij onder de aandacht van de scheidsrechter te brengen verraad een ‘markante’ persoonlijkheid. Hij kwam in ieder geval opvallend hoog voor een man in pak. Ook Leo Beenhakker verdient het predicaat. Al is het alleen al om zijn onnavolgbare loopbaan, die hem van Volendam naar Madrid en van Istanbul naar Trinidad & Tobago bracht. Toch zal Beenhakker vooral de herinnering ingaan als het zuchtende en steunende symbool van verongelijktheid, vergezeld door een eeuwige sigarenwalm. Desondanks zijn dit stuk voor stuk vakmannen, wier carrière niet negatief werden beïnvloedt door dergelijke opvallendheden.
Van Willem van Hanegem, gerespecteerd om zijn voetbalkennis, kan niet hetzelfde gezegd worden. Natuurlijk glimlachen we allemaal collectief als Van Hanegem weer eens de vermoorde onschuld speelt na een door hem niet gewaardeerde vraag van een journalist, en met zijn eenvoudige maar doeltreffende oneliners is hij nog steeds ongekend populair bij het grote publiek. Technische beleidsbepalers wagen zich echter niet meer aan een samenwerkingsverband met de volksheld, waardoor hij nu meer tijd heeft voor zijn hobbyfotografie dan hem lief is.
Een vergelijkbare situatie voltrok zich bij Fritz Korbach. Ondanks het feit dat hij met vijf teams wist te promoveren geraakte hij nooit tot de absolute top van het nationale trainersgilde. Markant, dat was hij wel.
Columnist: Barend Tensen